Psalms 94

1) der wraken,

Dat is, die zware wraak of straf doet over de ongerechtigheid, en wien alle wraak toebehoort; Deut. 32:35.

De 32.35

2) verschijn blinkende.

Te weten, tot onzen troost en tot schrik onzer vijanden. Zie Ps. 80:2.

Ps 80.1
3) Rechter

Dat is, der mensen, die op de aarde wonen; gelijk Gen. 18:25; Ps. 82:8.

Ge 18.25 Ps 82.8

4) verhef U;

Te weten, tot rechtvaardige wraak. Zie Ps. 7:7.

Ps 7.6
5) van vreugde

Te weten, vanwege de onderdrukking en het kruis der vromen.

6) uw erfdeel.

Dat is, uw volk, hetwelk U zo lief is als den mens zijn erfgoed.

7) gij onvernuftigen

Dat is, die zonder verstand zijt als beesten. Zie de aantekening bij Ps. 49:11, en Ps. 92:7.

Ps 49.10 92.6
8) die de heidenen

Dat is, die gehele volken en landschappen wel weet te bezoeken met zijn geselingen, zou die niet ‚‚n voor ‚‚n, wanneer men zwaarlijk tegen hem zondigt, straffen?

9) Hij die den mens

Alsof hij zeide: zou die niet weten wat er omgaat onder de mensen en wat de goddelozen doen?

10) dien Gij tuchtigt

Te weten, om hem tot verstand en tot kennis van U en van zichzelven te brengen.

11) totdat de kuil

Dat is, totdat de goddeloze tot zijn verderf komt.

12) het oordeel zal

De zin dezer woorden is: Het laat zich nu aanzien alsof de oordelen Gods tegen zijne gerechtigheid liepen, dewijl God de goeden rust en vrede laat zitten; maar het oordeel Gods zal eindelijk wederkeren tot de gerechtigheid, en de vromen zullen verlost en zalig gemaakt, maar de goddelozen zullen gestraft en verdoemd worden. Verg. Jes. 28:17.

Isa 28.17

13) navolgen.

Te weten, recht, of oordeel, waar hij straks van gesproken heeft, namelijk, nadat zij Gods gerechtigheid over de goddelozen zullen gezien hebben. Anders, zullen Hem of denzelven, te weten, Heere, navolgen. Hebr. achter hetzelve, of Hem [zijn].

14) staan tegen

Te weten, om mij te helpen. Alsof hij zeggen wilde: Niemand onder de mensen; maar het zal God de Heere zijn. Zie Esther 8:11; de psalmist klaagt dat hij van zijne vrienden in den nood is verlaten geweest.

Es 8.11
15) mijne ziel had

Dat is, welverstaande zoveel mijn lichaam aangaat.

16) bijna

Of, haast, schier, op weinig na, korts.

17) in de stilte

Dat is, ik ware haast omhals geweest en onder de aarde, waar men sprakeloos ligt en den Heere niet prijzen kan; gelijk Job 3:17,18; Ps. 88:13, en Ps. 107:18, en Ps. 115:17.

Job 3.17,18 Ps 88.12 107.18 115.17
18) ik zeide:

Te weten, niet anders wetende dan dat ik ten enenmale terneder en als onder den voet lag.

19) Als mijne

Of, in de veelheid mijner gedachten in het midden van mij. Zie de aantekening bij Job 20:14.

Job 20.14
20) de stoel der

Dat is, de schadelijke en goddeloze rechters; versta hierbij, geenzins.

21) bij inzetting?

Dat is, door een besluit. Of, tegen de inzetting? dat is tegen de geboden, die God heeft ingezet. Anders, voor ene wet; dat is, in de plaats van goede wetten.

22) rotten

Te weten, de goddeloze en onrechtvaardige rechters.

23) verdoemen

Zie Job 10:2.

Job 10.2
24) een steen

Te weten, waar ik zeker wezen kon en buiten alle gevaar. Zie Ps. 91:14.

Ps 91.14
25) Hij zal hunne

Dat is, Hij zal hen naar hunne verdiensten vergelden.

26) in hunne boosheid

Of, vanwege hunne boosheid.

Copyright information for DutKant